De middeleeuwen
De middeleeuwen worden verdeeld in vroege (500-1000), hoge (1000-1300) en late middeleeuwen (1300 tot 1500).
De West-Europese bevolking leeft in de 11e en 12e eeuw in gesloten woongemeenschappen omgeven door een onherbergzaam landschap. De feodale heren bieden bescherming met hun legers, de ridders. In de kerk jagen voorstellingen van het vagevuur, de hel en de Apocalyps angst aan. In de kloosters wordt volgens een strak discipline gebeden om God te loven en daarmee de mensheid te redden. De psalmen worden gezongen in het gregoriaans en er wordt een notatiesysteem voor deze muziek ontwikkeld. In ruil voor onderwijs en ziekenverzorging ontvangen de nieuwe kloosterorden giften van de burgerij. Om aflaten te verdienen, ondernemen gelovigen pelgrimstochten naar de relikwieën van heiligen, bijv. Santiago de Compostela.
De gesloten plattelandseconomie maakt plaats voor ruilhandel. De stedelijke burger krijgt naast de adel en geestelijkheid ook zeggenschap.
De afbeeldingen met bijbehorende tekst geven een beeld van wat er in de cursus ‘de Middeleeuwen’ wordt behandeld. De beeldende kunst, architectuur, theater, dans en muziek van elke periode worden uitgebreid behandeld via beeldmateriaal, muziek en tekst.